Geschiedenis

De ‘Heeren’ van Zaltbommel

In 1987 had de Zaltbommelse herensociëteit ‘De Verdraagzaamheid’ haar 200-jarig bestaan willen vieren. Na enig historisch speurwerk kwam men echter tot een teleurstellende ontdekking: de sociëteit was in 1803 opgericht, niet in 1787. Het feest ging dus niet door. Kennelijk geschrokken van die onbekendheid met het eigen verleden, gaf het bestuur van ‘De Verdraagzaamheid’ het sociëteitslid J.N.A. Groenendijk opdracht tot het schrijven van een geschiedenis van de sociëteit. Het resultaat van het onderzoek is als De ‘Heeren’ van Zaltbommel. Sociëteit ‘De Verdraagzaamheid’ 1803-2003 uitgegeven ter gelegenheid van het 200-jarig bestaan van ‘De Verdraagzaamheid’.

Sociëteit ‘De Verdraagzaamheid’ 1803-2003

Een geschiedenis van een organisatie of vereniging, geschreven door een lid zelf, is de lezer-outsider niet altijd aan te raden. Zo herinner ik mij met enige huiver een boek van een vrijmetselaar, geschreven met de bedoeling om de onverlichte profaan een beter begrip van de maçonnieke gebruiken bij te brengen. Bol van vrijmetselaarsjargon maakte het werkje een uiterst pedante en zelfingenomen indruk. Tevreden kon ik constateren dat al mijn vooroordelen jegens de vrijmetselarij bevestigd werden.

Gelukkig geeft Groenendijk, de geschiedschrijver van ‘De Verdraagzaamheid’, al snel blijk van een gezonde distantie tot de sociëteit waar hij zelf lid van is. Zo laat hij zien dat het verleden van de sociëteit niet terug te voeren is op eerder in Zaltbommel bestaande sociëteiten van vóór 1803 – in andere steden is met dergelijk gegoochel de oprichtingsdatum van sociëteiten vervroegd. Wat ledenbestand en politieke kleuring betreft, komen ‘De Verdraagzaamheid’ en haar voorgangers te weinig overeen om van enige continuïteit te spreken, stelt Groenendijk nuchter.

herensocieteit

Het verleden van de herensociëteit wordt chronologisch beschreven. Over de periode tot 1877 ontbreken notulen van bestuursvergaderingen (notulen van ledenvergaderingen beginnen in 1891). Dit gebrek aan bronnen in de periode 1803-1877 vult de auteur grotendeels op met algemene informatie over de patriottentijd, de Bataafse en Franse tijd en gegevens over sociëteiten elders. Ook speculeert de schrijver over een mogelijke aanwezigheid van Karl Marx – een vriend en logé van het lid Lion Philips (1794-1866) – binnen de muren van de herensociëteit.

De leden van ‘De Verdraagzaamheid’ waren volgens Groenendijk veelal gegoede burgers; raadsleden, fabrikanten, notarissen en dominees. In 1893 was eenderde van de leden ondernemer, eenderde had een functie in het openbaar bestuur. De overigen leden waren werkzaam in het onderwijs of oefenden een vrij beroep uit. Of met betrekking tot deze groep de term ‘elite’ gebruikt kan worden, laat Groenendijk in het midden. Om te voorkomen dat lezers dit woord als een waardeoordeel zouden opvatten, gebruikt hij de term ‘elite’ – evenals het woord ‘heren’ – steeds tussen aanhalingstekens.

Volgens Groenendijk was ‘De Verdraagzaamheid’ tot de Tweede Wereldoorlog een ‘bolwerk van de burgerlijke elite’. Na de oorlog kreeg de sociëteit een minder ‘elitair’ karakter, dit ‘blijkt uit het ledenbestand’. Hoe deze veranderingen verliepen, wordt verder niet duidelijk. In het boek ontbreekt annotatie volledig en de schrijver gaat zelden in op achtergronden. Vanaf de jaren 1960 kwam er volgens Groenendijk een soepeler toelatingsbeleid voor nieuwe leden. Hij noemt een lid dat in 1968 beweert dat hij twintig à dertig jaar eerder nooit door de ballotage zouden zijn gekomen. Ook wijst hij op algemene maatschappelijke achtergronden als ‘democratisering’ vanaf de jaren 1960. Daar moeten we het maar mee doen.

Na de oorlog steeg de gemiddelde leeftijd van de leden. Het ledenaantal liep terug en er kwamen klachten van oudere leden dat jongere leden onregelmatig en pas laat op kwamen dagen op de vaste donderdagavond. Als gevolg van een crisisstemming binnen de sociëteit was er rond 1972 kort sprake van dat het gebouw verkocht zou worden, maar uiteindelijk bleef de sociëteit toch bestaan. Tegenwoordig telt ‘De Verdraagzaamheid’ tachtig leden. Met een gemiddeld aantal van vijftien leden die per week de sociëteit bezoeken leidt ‘De Verdraagzaamheid’ een rustig bestaan. De leden discussiëren, zij spelen er ‘een robbertje bridge’, biljarten, lezen en schaken.

Historici onder de lezers zullen het jammer vinden dat de auteur niet meer gebruik heeft gemaakt van de ledenlijsten waarover hij beschikte, zoals de oudst bekende ledenlijst van 1893, waarin de beroepen van leden vermeld staan (deze is opgenomen in de appendix). Een vergelijking van de maatschappelijke positie van leden uit de 19de en de 20ste eeuw had Groenendijks mening omtrent het veranderende karakter van de sociëteit kunnen ondersteunen en wellicht ook voor onderzoekers bruikbaar materiaal kunnen opleveren.

In De ‘Heeren’ van Zaltbommel wordt verder veel besteed aandacht aan de bouw, verbouw en exploitatie van het huis waar ‘De Verdraagzaamheid’ in gehuisvest is – wat niet verwonderlijk mag heten, aangezien bedrijven die het boek sponsorden, betrokken waren bij de verbouw van het huis in 2000. Het herenhuis aan de Waalkade in Zaltbommel werd in 1871 gebouwd in opdracht van de sociëteit. Het terrein werd aangekocht van sociëteitslid Leonardus Philips (1833-1902). Diens broer, het lid Benjamin Philips (1830-1900) regelde de financiering. Het onderste deel van het huis werd een café, de bovenverdieping deed dienst als sociëteit. Voor het café trok ‘De Verdraagzaamheid’ een kastelein aan, die de caféruimte huurde van de sociëteit.

Deze constructie, waarbij de vereniging optrad als huurbaas van de kastelein, leidde geregeld tot spanningen, vooral in jaren van tegenvallende resultaten. Kasteleins klaagden over te hoge huur. Het feit dat ‘De Verdraagzaamheid’ eigenaar van het pand was, stond volgens Groenendijk een succesvolle exploitatie meer dan eens in de weg. In het kader van die exploitatie uit Groenendijk kritiek op de vereniging als geheel. In 1935 bulkt de sociëteit van het geld en gaat ertoe over een paar schilderijen als wandversiering aan te schaffen. Dit terwijl de exploitant klaagt over tegenvallende resultaten vanwege de economische crisis. ‘Het opfleuren van de wanden heeft geen positieve invloed op de situatie van de kastelein’, merkt Groenendijk droogjes op.

In de jaren 1960 worden Zaltbommel en de sociëteit op uiterst negatieve manier beschreven door het weekblad Accent, dat spreekt van een sfeer van kleinsteedse bekrompenheid: ‘Terwijl na Wereldoorlog II in Bommel een proces van democratisering doorzet, handhaaft zich met grote hardnekkigheid de sociëteit’. Groenendijk betreurt dat Accent ‘oude gevestigde Zaltbommelse geslachten met leden in de sociëteit’ uitvoerig heeft beschreven maar daarbij de ‘schandaaltjes’ meer aandacht heeft gegeven dan de ‘betekenis (van die geslachten, MP) voor de stad’. Het schetsen van de betekenis van de sociëteitsleden voor Zaltbommel heeft Groenendijk in De Heeren van Zaltbommel wel ter hand genomen. Als lezer vind ik het juist jammer dat de minder fraaie kanten van de heren ontbreken.

De leesbaarheid van het boek heeft nogal te leiden van Groenendijks neiging om zo veel mogelijk van hetgeen hij tijdens het onderzoek gevonden heeft, te vermelden. Groenendijk heeft de neiging zich te herhalen en drukt zich hier en daar omstandig of onhandig uit. Dit levert overigens een prachtige contaminatie op, wanneer de auteur verklaart dat met het gebruik van de term ‘bestuurlijke elite’ geen waardeoordeel wordt uitgesproken. Hij legt uit: ‘De situatie in het verleden paste in het tijdsbeeld van toen’. Je zou dit een historisch Johan Cruyffisme kunnen noemen. De veelal integraal overgenomen brieven en feestrijmelarij van leden en de afgedrukte poolindeling van de biljartcompetitie van 1987, zijn zaken die de leesbaarheid voor een breder publiek niet vergroten. Als de sociëteit in 1956 van de toeristenbond ANWB toestemming krijgt een schild met de vermelding ‘Bondscafé’ op te hangen, wordt ook het ANWB-lidnummer van ‘De Verdraagzaamheid’ genoemd. Lezers kunnen het contract met de ANWB bewonderen op bladzijde 168. Het vermelden van regels uit contracten is trouwens een doorlopend thema in dit boek.

In de conclusie probeert de auteur heden en verleden op één lijn te plaatsen. ‘De Verdraagzaamheid’ is een plek waar betrokken burgers ‘mijmerend’ op het balkon over de Waal kunnen uitkijken, voor even verlost van alle dagelijkse beslommeringen. Nog steeds is de sociëteit een plaats waar zij ‘onder gelijkgestemden ontspannen kunnen verkeren’. Ook het besloten karakter is gebleven, al drukt Groenendijk zichzelf hier nogal cryptisch uit. Hij citeert een lid dat meldt dat ‘alles wat binnen de muren van de sociëteit gebeurt, of wordt gezegd’ ook ‘binnen diezelfde muren’ blijft. Hoewel de sociëteit volgens Groenendijk niet meer de verzamelplaats is voor de ‘bestuurlijke elite’, worden belangrijke bestuurlijke en politieke zaken op de sociëteit besproken, ‘wel degelijk ook ter voorbereiding op besluitvorming elders’. Vervolgens zwakt hij dit weer af, want het gesprek wordt gevoerd ‘in het licht van de publieke, openbare discussie en niet […] achter de muren van ‘De Verdraagzaamheid’ zonder dat het voor buitenstaanders echt helder is op welke wijze een besluit is voorbereid’.

De tweeslachtigheid, zoals in de beschrijving van het besloten karakter van ‘De Verdraagzaamheid’, komt voort uit een ambitie te schrijven voor een breder publiek, en het denken vanuit de eigen kring. Dit is kenmerkend voor veel geschiedschrijving door personen die verwantschap voelen met een geslacht, de bewoners van een huis of – in dit geval – de leden van een herenclub. Aan de ene kant wil men niet elitair overkomen en afstand nemen van een in vroeger tijden heersende maatschappelijke ongelijkheid. Aan de andere kant wil met graag elke vorm van (verre) verwantschap, vage gelijkenis of al dan niet vermeende continuïteit benadrukken tussen eigen kring en het verleden. Een – standsbewust, ja – maar vooral ook deftig en voornaam verleden, waar men (stiekem) trots op wil zijn.